• Echte verhalen,  Politieverhalen

    Je hele leven in een rugzak

    Het is rond 3 uur in de nacht. Het is mijn laatste nachtdienst en zo dadelijk begint mijn weekend waarin ik eindelijk mijn kinderen weer ga zien. Maar nu zit ik samen met een paar collega’s op het bureau. We kijken naar beelden van een aanhouding die zij net hadden verricht van twee jonge straatrovers. Prachtig om te zien hoe stoer ze denken te zijn bij de beroving, maar als ze gepakt worden dat ze dan veranderen in de kleine, zielige, onschuld zichzelf. Ineens zie ik in mijn ooghoek op een andere beeld dat er een man met een kind voor de dichte schuifdeur voor ons bureau staan. 

     

    Aangezien ons bureau het enige politiebureau in het centrum van Amsterdam is dat “open” is in de nachtelijke uren, loop ik naar beneden en ga ik naar buiten. Via de personeelstoegang loop ik naar de voordeur. 

     

    De man komt met een jonge jongen naar mij toegelopen. De man blijkt een taxichauffeur te zijn en vertelt mij dat hij bij het Centraal Station stond en dat hij de jonge jongen doelloos en verloren zag rondlopen. De taxichauffeur was de Arabische taal machtig en vroeg aan de jongen of hij hulp nodig had. De jongen vertelde de taxichauffeur dat hij 16 jaar oud is, alleen uit Syrië kwam en al twee dagen niet had geslapen. De jongen was een aantal uur eerder met de trein vanuit Duitsland hier in Amsterdam terecht gekomen. Dat vond de taxichauffeur zo schrijnend dat hij de jongen naar het politiebureau meenam en mij om hulp vroeg.

     

    Veelvuldig komen wij vluchtelingen tegen die op allerlei manieren en via allerlei routes in Amsterdam terecht zijn gekomen en asiel willen aanvragen in Nederland. Zeker nu sinds kort het politiebureau op het Centraal Station is gesloten, komen zij terecht bij ons politiebureau aan de Nieuwezijds Voorburgwal. Soms kunnen zij ons duidelijk maken met Google Translate, een geschreven papiertje en heel zelden in twee woorden Engels, dat zij naar Ter Apel willen. In de andere gevallen is het ons al snel duidelijk. Normaal gesproken vertellen wij deze mensen dat ze vanaf 8 uur zich bij de receptie van het bureau kunnen melden om een treinkaartje te kunnen krijgen, nadat gecontroleerd is of zij niet al eerder een asielaanvraag hebben gedaan in Nederland. Tot die tijd moeten die mensen buiten blijven, meestal wijzen we ze door naar het Centraal Station om daar te wachten, uit de kou, regen en wind. 

     

    Maar dit nu is anders. Ik zie een jonge jongen met een rugtas. Daar zit alles in wat hij nog heeft. Overgelaten aan de vreemde wereld. Ik kan geen woord met hem spreken door de taalbarrière, ik vraag via de taxichauffeur wat ik moet weten. De jongen geeft mij een kopie van zijn paspoort. Zijn originele ligt ergens in Syrië. Ik zie dat de foto overeenkomt met de jongen die voor mij staat en dat hij volgens zijn paspoort inderdaad 16 jaar oud is. Ik zie dat de jongen vermoeid is, maar ook opgelucht. Ik gok dat hij ongeveer 1.60 meter lang is. Hij is twee koppen kleiner dan mijn eigen zoon van 13 jaar oud. De taxichauffeur vroeg of ik er alsjeblieft voor kon zorgen dat de jongen in goede handen terecht komt. Ik beloofde dat ik daarvoor mijn uiterste best voor zou gaan doen en bedankte de taxichauffeur voor zijn goede handelen.

     

    Een minderjarige jongen, alleen op reis, op zoek naar veiligheid, om verder te kunnen leven. Terwijl er vier straten verderop twee straatroven zijn gepleegd door twee jongens, waarbij de buit wel 2 euro bedroeg, kan ik deze jongen, die niets anders dan alleen een rugtas met alles wat hij nog heeft, niet zo op straat laten. Aan de andere kant kunnen wij niet voorzien in opvang. Toch laat ik hem binnen. Hij moet nodig naar de WC, ik vraag of hij wat drinken wilt maar hij wenkt het vriendelijk af. Hij heeft een koekje dat hij wilt delen met mij, maar ik maak met handgebaren duidelijk dat hij die lekker zelf moet opeten. 

     

    In overleg met de OPCO, zeg maar de chef van de lopende dienst op het bureau, bel ik met Vangnet en Advies. Na een paar telefoontjes krijg ik iemand te pakken van het Ministerie van Jeugd en Veiligheid. Ik hoor dat ik haar wakker bel, achteraf zegt ze dat ze dat in dit geval helemaal niet erg vindt want dit is niet een doelloos telefoontje. Zij gaat direct actie ondernemen en zorgt dat de jongen wordt opgehaald en wordt gebracht naar Ter Apel. Ik moet nog wat gegevens naar haar mailen. De jongen is inmiddels op de bank gaan zitten, vermoeid, ik maak hem duidelijk met gebaren dat hij wel even kan liggen om te slapen. Ik bekijk nog eens zijn paspoort. Ik zie dat de namen van zijn beide ouders daarop staan. Ik kijk naar de jongen en zie dat hij zijn ogen dicht heeft en even zijn rust pakt.

     

    Over een paar uur zie ik mijn eigen kinderen gelukkig weer nadat ik ze bijna een week niet had gezien. Een week mijn kinderen missen vind ik al veel te lang! Eerder die dag bedacht ik mij nog dat ik moet gaan bedenken wat ik ze cadeau ga doen voor kerst. Ze hebben alles al, zowel bij mij als bij hun moeder, een eigen televisie, een eigen PlayStation, mobiele telefoon met abonnement, laptop, genoeg goede schoenen en kleding, fietsen, meerdere rugtassen en een vader en moeder die ze met een auto overal heen kunnen brengen. 

     

    Ik kijk naar de jongen die nog op de bank ligt en ik vraag mij af, waar zijn je ouders? Leven ze nog? Heb je nog broertjes of zusjes en leven die nog? Wat heb je allemaal wel niet meegemaakt? Welke reis ga je nog maken en hoe ziet je leven er over 10 jaar uit? Hoe verschrikkelijk moet het zijn om ergens terecht te komen waar je afhankelijk bent van de goedheid van mensen, zoals die taxichauffeur. Dat je misschien wel nooit meer je ouders, broertjes, zusjes, familie en vriendjes ziet. Dat je niet die twee jongens van vier straten verderop zou treffen en dat ze je zouden beroven van het allerlaatste wat je nog hebt. Je rugzak met daarin wellicht een foto waar je samen met je gezin op staat? Een ring van je moeder misschien wel. Een laatste tastbare herinnering.

     

    Ik zie een taxi aan komen rijden, hij stopt voor de deur. De taxichauffeur loopt naar de entree en ik loop naar hem toe om de schuifdeur te openen. De man zegt dat hij een jong iemand komt ophalen en vraagt of hij wel een beetje rustig is. Ik zeg hem dat dat de jongen al twee dagen niet geslapen heeft en heel vriendelijk is. De man zegt:  “Dat is mooi, dan kan hij lekker achterin gaan slapen en bezorg ik hem een fijne rit. Hij heeft mazzel dat hij nu de beste taxichauffeur van Amsterdam treft.” 

     

    Ik wek de jongen en zeg in wat Engelse woorden dat hij met de man mee mag en dat het goed gaat komen. Niet dat hij wat begrijpt van wat ik zeg, maar samen met mijn gebaren snappen wij elkaar.  De jongen en zijn rugtas verdwijnen in de taxi, hij maakt nog een gebaar van dankbaarheid. De taxichauffeur zegt nog tegen de jongen dat hij lekker kan gaan slapen en hij sluit de deur. De auto vertrekt en de jongen zwaait nog naar mij. Ik zwaai terug en ik denk, wat hebben wij toch een geluk dat wij in Nederland zijn geboren en wonen.